Johan Delmulle en Frédéric Van Leeuw werkten lange tijd samen. Ze volgden elkaar ook op, als federaal pocureur en als procureur-generaal van Brussel. Ze kennen en appreciëren elkaar en eten regelmatig een hapje bij ‘Les Oliviers’, op een steenworp afstand van het Justitiepaleis in Brussel. De kleine maar gezellige door de legendarische Alida gerunde snackbar vormt het perfecte kader voor een dubbelinterview met Johan Delmulle, een diehard van het Openbaar Ministerie, en rasoptimist Frédéric Van Leeuw.
Kunnen jullie elkaar voorstellen?
Johan: In 2007 zocht ik als federaal procureur iemand die bereid was zich te verdiepen in cybercriminaliteit, een moderne mindset had en openstond voor nieuwe uitdagingen. Frédéric diende zich aan. Ik gaf hem min of meer carte blanche. Hij volgde opleidingen en groeide al snel uit tot een autoriteit en één van de pioniers op dit vlak binnen het Openbaar Ministerie.

In 2014 scheidden jullie wegen…
Johan: Toen werd ik procureur-generaal van Brussel en volgde Frédéric me op als federaal procureur. Het parket-generaal en het Federaal Parket werkten altijd intens samen. Terrorisme bijvoorbeeld behoort tot de portefeuille van de procureur-generaal van Brussel. In het kader van deze materie en van andere aangelegenheden heeft dat toegelaten erg nauw samen te werken.
Hoe is Frédéric Van Leeuw als mens?
Johan: Frédéric is een modern iemand, met een visie en die uitdagingen niet uit de weg gaat. Moeilijke dossiers, zoals dat van de aanslagen in Brussel waren tijdens zijn ambt als federaal procureur een harde noot om te kraken. In deze periode was het Federaal Parket een baken dat stabiliteit bracht binnen het Openbaar Ministerie en vaak zelfs het voortouw nam. Frédéric maakte van het Federaal Parket een sterk merk dat hij in een positief daglicht plaatste. Dat het Federaal Parket zeer geloofwaardig is en veel legitimiteit heeft, is ook de verdienste van Frédéric. Als procureur-generaal zal hij een andere wereld ontdekken met andere en vaak meer complexe verantwoordelijkheden. De rol van procureur-generaal speelt zich af op verschillende niveaus. Hij is immers verantwoordelijk voor het parket-generaal en moet contacten onderhouden met vier procureurs des Konings, vier arbeidsauditeurs, het auditoraat-generaal en het Federaal Parket. Daarnaast heeft hij ook verantwoordelijkheden binnen het College van procureurs-generaal en het College van het openbaar ministerie.
Hoe zou je Johan Delmulle omschrijven?
Frédéric: Hij legde de basis van het Federaal Parket van vandaag. Hij tekende de huidige structuur uit en maakte er een efficiënt instrument van. Johan geeft verantwoordelijkheid, wat ik zeer waardeerde, want ik werd magistraat om het verschil te kunnen maken in het leven van de burgers. Johan is een echte steunpilaar van het Belgisch Openbaar Ministerie. Dat ik kan voortbouwen op het werk dat hij zowel bij het Federaal Parket als het parket-generaal van Brussel volbracht, is een groot voordeel. Hij heeft een enorm geheugen voor alles wat het Openbaar Ministerie aangaat en waakt over de eenheid ervan, wat een sterke en uiterst belangrijke troef is. Daarnaast is Johan niet bang om de mouwen op te stropen. Hij richtte de sectie antiterrorisme op, stelde alles in het werk om de wetgeving verder uit te werken, en een maand na zijn vertrek barstte dan de crisis los… In alle bescheidenheid was hij aanwezig in het crisiscentrum en bood hij bijzonder veel ondersteuning.
Johan: Op ons niveau houden alleen harde werkers het vol. Onze ambt vereist dag en nacht beschikbaarheid en meer dan honderd procent inzet. Een procureur-generaal of federaal procureur moet er zich van bewust zijn dat hij of zij geen nine-to-five-job heeft. Het privéleven verschuift vaak naar de achtergrond. Het is kwestie om daar goed mee om te gaan.
Frédéric: Toen we samenwerkten op het Federaal Parket, was Johan alomtegenwoordig op kantoor. Zelfs als hij met vakantie was, was hij aanwezig, zij het zonder das.

Deze onbaatzuchtigheid getuigt van een grote motivatie. Wat is jouw drijfveer?
Johan: Het feit dat wij impact kunnen hebben, binnen het Openbaar Ministerie, maar ook daarbuiten. Het is wel degelijk mogelijk om een verschil te maken. Als een federaal procureur of een procureur-generaal het woord neemt, wordt hij gehoord. Er wordt geluisterd. Hij engageert niet alleen zichzelf, maar brengt een hele organisatie in beweging. Dat kan positieve veranderingen teweegbrengen. Een oplossing bedenken en vervolgens uitvoeren is overigens één van de kwaliteiten van Frédéric.
Frédéric: Ik was altijd al graag een magistraat die deel uitmaakt van de samenleving. We werken in dialoog met de maatschappij en de buitenwereld. We hebben er nood aan om toelichting te geven bij wat we beslissen, en dat is ook onze plicht. Misschien geven we niet vaak genoeg uitleg of gaan we te vaak in klaagmodus. We werken voor Justitie, waar met argusogen naar wordt gekeken. Het is essentieel om de band met de burger te versterken in een wereld waar overheidsinstellingen vaak worden bekritiseerd. We leveren veelvuldig strijd, maar boeken nooit een overwinning. Een veroordeling is namelijk geen triomf, maar enkel een poging om de maatschappelijke orde te herstellen. Justitie houdt zich bezig met de mislukkingen van onze samenleving. Als er iets verkeerd gaat, rijst vaak de vraag waar Justitie is tekort geschoten. Ik heb de neiging om te antwoorden dat Justitie de brandweer is die de branden moet blussen die anderen niet konden voorkomen.
Waarom is er een gebrek aan vertrouwen in Justitie?
Frédéric: Het wantrouwen in Justitie is meer bepaald te wijten aan een gebrek aan informatie. Informatie moet ook correct kunnen worden beheerd. Als alle vragen bij de korpschef belanden, lopen de zaken strop. Hetzelfde geldt in omgekeerde richting. Het is eveneens de taak van de procureur-generaal om de korpschefs af te schermen van de vragen van de politieke wereld, die steeds vaker probeert om bijvoorbeeld de procureur des Konings en de arbeidsauditeur rechtstreeks te contacteren. De betrokken magistraten kunnen zich hierdoor gevleid voelen, maar deze interactie kan soms ook leiden tot problemen. Er moet worden gereflecteerd over de manier waarop informatie wordt uitgewisseld in onze maatschappij. Vandaag de dag wordt er ook informatie verspreid via artificiële intelligentie. Justitie moet ervoor zorgen dat er hierop snel kan worden ingespeeld. Er werden al informaticasystemen gecreëerd die zelfstandig kunnen denken. In de toekomst zal er misschien sprake zijn van een Strafwetboek op basis waarvan niet alleen natuurlijke personen en rechtspersonen maar ook cyborgs kunnen worden bestraft.
Johan: In het begin van mijn loopbaan, in de jaren 1990, was er moed voor nodig om een probleem voor te leggen aan de korpschef. De dag van vandaag wordt er over van alles en nog wat veel en snel gecommuniceerd via e-mail. Het is veel gemakkelijker geworden om de korpschef te bereiken. Dat is de reden waarom bij het Federaal Parket alle klachten thans van burgers via mij transiteren. Ernstige kwesties leg ik vervolgens voor aan de federaal procureur. Als ik de klachten niet zou filteren, zou alles bij haar terechtkomen.
Hoe doe je dit dan?
Johan: Zowel in de hoedanigheid van procureur-generaal als van federaal procureur ging ik altijd op dezelfde uiterst eenvoudige wijze te werk als magistraten met een probleem tot bij mij kwamen. Eerst stelde ik de vraag of er wel degelijk sprake was van een probleem. Vervolgens, tweede stap, of het wel ons probleem was, dan wel een probleem van de politieke wereld, de Zetel of een andere entiteit van het Openbaar Ministerie. In een derde stap bekeek ik of het ging om een occasioneel of een structureel probleem. In het laatste geval was het aan mij om het probleem aan te pakken. Echter bekeek ik dan eerst nog of het een dringend probleem was. Zo ja, ging ik meteen op zoek naar een oplossing. Als de kwestie echter niet dringend was, stelde ik voor om een werkgroep op te richten, te overleggen met het afdelingshoofd en daarna met een voorstel tot oplossing terug tot bij mij te komen. Die werkwijze bleek erg efficiënt en heeft mij steeds goed geholpen.
Je vertelt wat je motiveerde. Is er ook sprake van een roeping?
Johan: Jazeker! In het laatste jaar van de humaniora gaf de vader van een medeleerling uitleg over zijn beroep. Hij was advocaat-generaal van Gent. Op het einde van zijn toelichting zei ik tegen mezelf: ‘Dat is wat ik wil worden!’ Het was als liefde op het eerste gezicht. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat voor alle magistraten van toen hun beroep een roeping was. Wat de huidige magistraten betreft, ben ik daar niet altijd meer zo zeker van. Het is nochtans van groot belang want het is echt geen job als een ander.
Had je een andere job kunnen uitoefenen?
Johan: Ik kom uit een ondernemersfamilie. Toen ik 15 à 16 jaar was, probeerde mijn vader me te overtuigen om in zijn voetsporen te treden. Tijdens een handelsbeurs in Gent vergezelde ik hem om huizen te verkopen. Ik deed dit twee weken, maar de job was mijn ding niet. Op zeventienjarige leeftijd mocht ik van m’n ouders zelf kiezen welke weg ik wou uitgaan. In een later stadium, tijdens mijn carrière als magistraat, werd ik gepolst voor verscheidene ambten (onderzoeksrechter, parket-generaal bij het Hof van Cassatie, enz.), maar ik ben uit het hout van het Openbaar Ministerie gesneden. Wie werkt bij het Openbaar Ministerie, voelt zich nooit alleen. Die teamspirit heb ik altijd enorm gewaardeerd.
Frédéric: Ik ben een Brusselaar en hou van het multiculturele karakter van de stad met al haar gevoeligheden en pijnpunten. Ik heb altijd al oog gehad voor anderen en hun leed. Werken bij het Openbaar Ministerie doe ik niet om een oplossing te bieden, maar wel om in alle neutraliteit anderen ondersteuning te bieden en hen op weg te helpen. De gerechtelijke achterstand is dan ook een groot probleem. Omdat de dossiers zich blijven opstapelen, verdwijnt een deel van de magie en kan deze ondersteuning niet worden geboden. Het gevolg daarvan is dat enkel de stapels dossier zichtbaar is en het leed van de betrokkene uit het oog wordt verloren.
Hoe ben je terechtgekomen bij het Openbaar Ministerie?
Frédéric: Enigszins per toeval. Na de balie werd ik bedrijfsjurist. Ik verveelde me te pletter in mijn job omdat ik niet de impact op de maatschappij had die ik zo graag wou. In Journal des Tribunaux zag ik een aankondiging voor de selectie voor de werving van magistraten. Ik verzond mijn sollicitatiebrief om te ontdekken hoe de procedure in z’n werk gaat en om me zo voor te bereiden op de selectie het jaar erna. De week vóór de selectie werd ik echter opgenomen in het ziekenhuis ten gevolge van een blindedarmontsteking. Ik voelde me niet kiplekker, maar nam toch deel aan de selectie en kreeg vragen die ik kon beantwoorden. De sterren waren me misschien gunstig gezind.

Nooit spijt gehad?
Frédéric: Ik verveelde me nog nooit tijdens mijn loopbaan bij het Openbaar Ministerie. Voor wie gelaten is, kan het ambt van magistraat erg frustrerend zijn. Voor de magistraten bestaat de uitdaging er dus in optimistisch ingesteld te zijn en anderen aan te moedigen om dezelfde houding aan te nemen. Hoewel het de tendens is om terug te plooien op zichzelf en het eigen welzijn, moet ook de teamspirit worden gestimuleerd. Ik ben ervan overtuigd dat ontmoetingen uit de weg gaan en zich beperken tot zijn of haar persoonlijke kring geenszins bevorderlijk is voor het welbevinden.
Wat is een positieve ingesteldheid?
Frédéric: Wie positief is ingesteld, gelooft dat anderen kunnen worden overtuigd om deze houding over te nemen, is daarbij niet naïef, maar doet gewoon zijn best. Onze samenleving beschikt over aanzienlijk veel middelen maar wordt verlamd door pessimisme. Het is belangrijk om ook binnen het Openbaar Ministerie tegengas te geven. Niet alleen middelen zijn van belang, maar ook mentaliteit, zelfopoffering en generositeit. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat achter elk dossier een mens schuilt die lijdt of bijkomend leed wordt berokkend, dat er sprake kan zijn van een maatschappelijk probleem en dat de politieke wereld correct moet worden geïnformeerd zodat de juiste beslissingen kunnen worden genomen en een adequate wetgeving kan worden uitgestippeld.
Johan: Het werk van magistraat is erg complex geworden. Door de tsunami aan nieuwe wetgevingen moet een eerstelijnsmagistraat werkelijk van alles op de hoogte zijn. Vooral sinds de zesde staatshervorming is het nochtans nagenoeg onmogelijk geworden om zich vertrouwd te maken met alle wetgevingen. Het parket-generaal van Brussel kampt daarbovenop met het feit dat het verbonden is met Wallonië, Vlaanderen en Brussel. Wij hebben al die wetgevingen moeten opvangen zonder dat hiervoor extra middelen of bijkomende magistraten ter beschikking werden gesteld.
Frédéric: Het Federaal Parket, het parket-generaal en de Colleges zijn instellingen waar twee grote gemeenschappen van het land elkaar ontmoeten en samenwerken. We slagen erin om van de soms uiterst verschillende standpunten van het noorden en zuiden van het land een verrijking te maken. Dialoog is de sleutel tot een compromis. Dat is niet altijd evident, want er moet worden vertaald, maar het biedt een uiterst belangrijke multiculturele meerwaarde. We leven in een tijdperk van individualisme, terwijl er in de praktijk verschillende identiteiten bestaan. De eventuele splitsing van Justitie baart ons dan ook grote zorgen.
Johan: Het College van procureurs-generaal is als het ware België in het klein. Tijdens de besprekingen komt het verschil in cultuur en aanpak naar voren. Toch is dit overleg altijd succesvol en zeer verrijkend. Als er zich een probleem stelt, is het van belang om er samen over na te denken. Dat is de kracht van het Openbaar Ministerie. De andere voor zich winnen, zich laten overtuigen, een andere vorm van redeneren ontdekken … Dat heb ik altijd weten te appreciëren.
Hoe kan je een dergelijk boeiend maar veeleisend ambt volhouden?
Johan: Een dergelijk hoge werklast is enkel draaglijk met een stabiele achterban thuis.
Frédéric: Het belang van de partner, familie, enz. wordt zwaar onderschat. De uitdaging voor een korpschef bestaat erin er niet alleen voor te zorgen dat de zaken vooruitgaan, maar er tegelijkertijd rekening mee te houden dat het leven ups en downs kent en dat mensen op bepaalde momenten nood hebben om op adem te komen en zich te herbronnen. Het werk is vaak belastend en kan soms zwaar wegen.
Johan: Tijd vrijmaken is belangrijk. Ik ken mijn echtgenote sinds ze 16 jaar was (ik was er toen 18). Elke vrijdagavond gaan we samen uit eten. Op zondagmorgen trekken we naar Gent.
Alida: Hij vergeet om te vertellen over zijn motor.
Johan: Bij de creatie van het Federaal Parket richtten we de motorclub Fed Angels (en dus niet Fat Angels) op. We zijn een groep van acht motorrijders, maken regelmatig samen een rit en minstens één keer per jaar maken we een rondrit van een aantal dagen. Motorrijden verruimt de geest. Om lid te worden moet je magistraat zijn of de voorzitter kennen – ik ben de voorzitter. Geïnteresseerde magistraten die zich kandidaat willen stellen, kunnen mij een beknopte motivatiebrief bezorgen en een foto… van de motor uiteraard.
Frédéric: Zelf rijd ik niet met de motor, maar ik was erelid totdat ik Johan zei dat hij in zijn motorpak lijkt op Napoleon… en ik werd uit de WhatsAppgroep gegooid (lacht).

Je beoefent dus rustigere hobby’s?
Frédéric: Lezen is mijn passie die ik erfde van mijn vader, die onderwijzer was. Wie leest, leeft wel 20 000 levens tegelijk en kan de wereld beter ontleden.
Alida: Hij besteedt zijn vrije tijd ook nog aan een andere activiteit. Wil je dat ik daarover wat meer uitleg geef? Want hij zal misschien niet alles vertellen.
Frédéric: Ik ben sterk sociaal geëngageerd. Begin jaren 2000 deelde ik met een aantal vrienden broodjes uit aan daklozen. Stap voor stap wilden we meer ondernemen. We gebruikten hiervoor een parochiezaal. Aanvankelijk kookten we zelf één keer per week. Vandaag baten we een echt restaurant uit met de naam Kamiano dat meer dan 10 000 gratis maaltijden per jaar verzorgt. Ook op kerstdag, wanneer ook Alida sinds twee of drie jaar een handje komt toesteken, doen we dat. We eten dan allemaal samen. Personen ontmoeten die een moeilijke periode doormaken, kan erg verrijkend zijn. Het is belangrijk om te leren luisteren en met de beide voeten op de grond te blijven staan. Dat is niet alleen zo voor een magistraat.
Achtergrondinfo
Het duo Delmulle-Van Leeuw bij 'Les Oliviers': culinair maatwerk aan een vast tafeltje.
Johan Delmulle eet bij 'Les Oliviers' sinds 2003: “De toenmalige federaal procureur, die in een appartement op de achtste verdieping van hetzelfde gebouw woonde, nodigde ons op een dag allemaal uit met de woorden 'We gaan bij Alida eten!' Ik ging mee naar de snackbar, ging er daarna geregeld langs en ben er intussen de trouwste klant.”
In datzelfde jaar nam Alida de zaak over, waar ze reeds enkele jaren werkte. 'Les Oliviers' bestaat intussen nog steeds. Het duo DelmulleVan Leeuw: “Dat komt ongetwijfeld door de hartelijke ontvangst, het goede humeur van de uitbaatster en de overheerlijke broodjes.” Beide magistraten hebben zo hun gewoontes. Alida waarschuwt: “Daar is hùn tafeltje, dat voor hen wordt vrijgehouden.” Frédéric Van Leeuw knikt: “Ik zit op de stoel naast de chocolaatjes. Zelfs als ik op dieet ben, word ik rustig door ernaar te kijken. Daarnaast ben ik gek op haar champignonsoep!”
Johan Delmulle, voor wie zelfs een speciaal gerecht werd bedacht, vult aan: “Ik raad de artisanale beenham aan. Mijn cardioloog raadde me aan minder broodjes te eten om mijn cholesterolgehalte onder controle te houden.” Alida paste vervolgens haar menukaart aan: “Ik bedacht de 'Salade PG' zonder vinaigrette, maar met (veel) kippenwit, (een beetje) hesp (want ik kan hem dat moeilijk ontzeggen), kaas (ook een beetje) en avocado.”
Alida voelt haar klanten goed aan. Frédéric Van Leeuw stelt vast: “Als we het moeilijk hebben, biedt ze een luisterend oor. ” Alida: “Ik zie wanneer ze het druk hebben. Als meneer Delmulle bijvoorbeeld veel werk voor de boeg heeft, is hij ernstig en zegt hij enkel 'goeiedag' en 'tot ziens'. Maar als er iets minder werk op de plank ligt, worden er grapjes gemaakt. Het gaat er hier gemoedelijk aan toe.”
Artikel uit KortOM, het digitale magazine van het Openbaar Ministerie